Opkomst en neergang van een imperium

Karl Georg Jütte wordt op 1 oktober 1832 te Ischenrode in de Landkreis Göttingen geboren als zoon van de smid en paardenhandelaar Johann Andreas Ludwig Jütte en zijn vrouw Elisabeth Hoffmeister. Op 19 juni 1852 vertrekt hij, op 19-jarige leeftijd, met het schip Elise vanuit Bremen richting Amerika. Op 6 augustus komen hij in New York aan en van hieruit reist hij verder naar Pittsburgh in Pennsylvania. Een jaar later wordt daar zijn oudste zoon geboren, maar het is onduidelijk waar en wanneer hij met zijn eerste vrouw Josepha Waldmann trouwt. Zij is afkomstig uit Hessen en staat – toevallig of niet – direct onder Carl op dezelfde passagierslijst. Samen krijgen ze drie zonen (Gus, Fred, William) en vier dochters (Julia, Josephine, Amelia, Emma).

De nieuwe Charley Jutte, gebouwd in Jeffersonville in 1903, op de Ohio-rivier in 1908.

Al snel is Karl oftewel Charles geïnteresseerd in de activiteiten rond de kolenmijnen langs de Monongahela rivier en vanaf dat moment wordt hij een belangrijk figuur in de ontwikkeling van de mijnbouw in de vallei. In het begin van de zestiger jaren ontstaat opwinding over olievondsten in de buurt en Charles springt er meteen op in. Hij verzorgt het transport per boot van de kolen naar de olie-industrie in en rond Oil City en Parker en breidt dat later uit naar de rivieren Ohio en Mississippi. Rond 1880 laat hij, met zijn twee zonen August en William Charles, de stoomboten Charley Jutte en Rescue bouwen. Zij vormen de kern van de uitgebreide vloot van het latere transportbedrijf C. Jutte & Compagny. De firma is ook eigenaar van meerdere kolenmijnen in Pennsylvania. Hierdoor worden de Jutte’s eind 19e en begin 20e eeuw belangrijke spelers in de exploitatie van kolen en  kolentransporten over de genoemde rivieren. Dit alles legt geen windeieren.

In 1880 overlijdt Josepha, de vrouw van Charles. Hij blijft achter met de zeven kinderen, de jongsten 11, 13 en 17 jaar. Ruim drie jaar later trouwt hij met Marie Treuke. Zij is dan pas 22 jaar, geboren in Danzig en woonachtig in Hoboken. Met haar krijgt hij nog een dochter Ebbe en een zoon Charles. Deze laatste overlijdt op 3-jarige leeftijd, nadat jij door een trein is geraakt. De jeugdige leeftijd van zijn vrouw zorgt voor de nodige botsingen binnen het gezin. Zo erg zelfs dat zoon Fred in 1886 schoten lost op zijn zus en stiefmoeder, zijn stiefbroertje1Waarschijnlijk niet stiefbroertje, maar stiefzusje Ebbe.  in de schouder raakt en tenslotte de hand aan zichzelf slaat. Charles en zijn vrouw groeien uit elkaar. In 1895 besluit Charles het kalmer aan te doen en trekt zich terug uit de firma. Na een reis naar Danzig blijven zijn vrouw en dochter achter. Na een juridisch gevecht wordt in 1902 de scheiding uitgesproken. Charles gaat vaker op reis, met name naar zijn geboortestreek en andere gebieden in het Duitse Rijk. Opvallend is dat hij pas in 1897 Amerikaans staatsburger wordt en een Amerikaanse pas aanvraagt. Tijdens zijn laatste reis overlijdt Charles op 77-jarige leeftijd in Sonnenberg bij Wiesbaden. Hij wordt wel Father of River Coal Trade genoemd.2National Iron and Steel Publishing Company, Industrial World, Volume 44 (1910), Nummer 1.

In de firma spelen de zonen August (Gus) en William Charles een belangrijke rol. August fungeert als kapitein op  de sleepboten, maar hij is vooral de organisator van de transporten. In 1894 schrijven de kranten over de ‘Monster Coal Fleet’, een enorm, niet eerder vertoond kolentransport over de rivieren de Ohio en Mississippi van Louisville naar New Orleans. Ruim 38.000 ton kolen, eigendom van Charles Jutte & Co, worden getrokken door één sleepboot op veertig boten (veelal drijvende bakken), drie aken en vijf brandstofboten vervoerd. De drijvende massa bedekt ruim 32.000 m² en zou bij vervoer per trein meer dan 1500 wagons vullen met een totale lengte van 19 kilometer.

De sleepboot Joseph B. Williams met het enorme kolentransport in 1898.

In 1898 overtreft hij dit met een transport dat anderhalve keer zo groot is. Hij blijft specialist in dit soort vervoer en levert zo ook aan de Amerikaanse marine enorme hoeveelheden kolen. Hij wordt wel de kolenkoning van Pittsburgh genoemd. En miljonair of niet, hij blijft ook werkzaam als kapitein én stuurman op de sleepboten. Gus blijft net als al zijn zussen ongehuwd, hij overlijdt in 1920 na een werkzaam leven aan hartfalen.

Uit: Notable men of Pittsburgh and vicinity (Pittsburgh Printing Co., 1901).

William Charles is de enige van de kinderen van Charles die trouwt. Zijn bruid is de onderwijzeres Jennie Brokaw. Samen krijgen ze drie dochters en drie zonen. In zijn jeugd verblijft hij veel op het water en werkt overal waar nodig op de stoomboten van zijn vader. Later in de kolenindustrie krijgt hij veel krediet vanwege zijn succesvolle ideeën.

 

Eind 1899 verkoopt hij zijn kolenbelangen aan de Monongahela River Coal en Coke Company, wanneer deze wordt opgericht. Hierbij verdient hij heel veel geld. Zijn persoonlijke vermogen wordt niet veel later geschat op 15 miljoen dollar. Volgens afspraak mag hij zich tien jaar lang niet meer bezig houden met kolenmijnen, maar niet veel later doet hij dit toch.  Hij investeert in  spoorlijnen en opent nieuwe mijnen om kolen per spoor te vervoeren. Er ontstaat een felle strijd en de rechter beslist dat hij tot 1909 geen mijnactiviteiten mag ontplooien rondom de Monongahela, Ohio en Missisippi. Daarom verplaatst hij zijn hoofdkantoor naar New Orleans. C. Jutte & Co. begint ook met ander vrachtvervoer, zoals staal en maakt overslagmogelijkheden voor rivierboten voor vracht naar Europa.

Er komen echter tegenslagen. Bij investeringen in de Amalgamated Copper Company verliest hij in 1902 op korte tijd 1 miljoen dollar. William Charles doet hij een eerste zelfmoordpoging, maar die mislukt. In de jaren daarna verdampt nog meer van zijn vermogen. Hij loopt rond met het plan een einde aan zijn leven te maken. Een deal van 50 miljoen dollar die op op het laatste moment afketst, is de druppel. Op 25 mei 1905 schiet hij zichzelf door zijn hart in een hotel in Atlantic City. Zelfs zijn eigen huis heeft hij niet meer in eigendom. Het vermoeden bestaat dat twee zakenpartners hier mede verantwoordelijk voor zijn. Volgens familie en de executeur hebben ze misbruik gemaakt van de labiele, bijna krankzinnige toestand van William Charles in de voorgaande jaren. In 1907 doet de rechter uitspraak en verklaart de klacht ongegrond: er zijn onvoldoende bewijzen voor krankzinnigheid. Het grootste deel van het familiekapitaal zijn de weduwe en de kinderen kwijt. Ook een hoger beroep levert niets op.