Jacob Geerts is in maart 1770 geboren bij de vaert in het Friese Noordwolde. In de jaren daarna werd de Drentsche Hoofdvaart aangelegd. Voor Jacob een belangrijke reden zich in die omgeving te vestigen. Op 7 mei 1797 trouwt hij in Kloosterveen, nog steeds als Jacob Geerts met Jantien Lubbartus. Hun kinderen worden in Genemuiden, Zwartsluis en Kloosterveen geboren. Bij hun dopen vanaf 1798 wordt hij steeds vermeld als Jacob Geerts Jut(t). De naam Jut wordt aan de volgende generaties doorgegeven.
Bij dit schippersgeslacht is de familienaam Jut vrijwel zeker een metonymische beroepsnaam. Ter vergelijking: de herkomst van de familienaam Bakker wijst duidelijk naar een beroep, maar bakkers zijn er in verschillende soorten. Zo ontstaat bijvoorbeeld de familienaam Brood. De naam Bijl kan verwijzen naar een timmerman of beenhouwer. Een schipper krijgt de familienaam Schipper of bij Jacob wordt het Jut. Verschillende families krijgen onderscheidende namen.
De Jut kan in de scheepvaart naar meerdere dingen verwijzen. In Noord-Nederland wordt de naam het gebruikt voor een houten schep of hoosvat. Meer aannemelijk is echter de duiding naar de (Doove) Jut. In het Zeemanswoordenboek van Wigardus à Winschooten (1681) bewerkt door Jacob van Lennep (1856) staat: Stuk hout, van voren met een klaauw voorzien, ’t welk buiten de marsen wordt uitgestoken om de pardoens uit te houden.Over het algemeen een, al dan niet verplaatsbare constructie, die gebruik wordt voor het verplaatsen van zware lasten. Meer in het bijzonder een over het boord stekende dwarsscheepse gekromde balk. Deze is bij de turfpramen tot begin twintigste eeuw nog in gebruik. De jut evolueert in de tijd en gebruik. Rens Lensselink maakt in 1913 een schetsboektekening van de boeg van een rond of platbodem vrachtschip, met details van de ankerberging door middel van een dove jut, welke gebruikt wordt om het anker te hijsen en een kluiverboom. Met potlood bijgeschreven Doove Jut of David.