Uit verdriet en armoede naar Veenhuizen

In 1818 is de oprichting van de Maatschappij van Weldadigheid. Ze wil ‘landbouwende koloniën’ stichten waar verarmde gezinnen geleerd zal worden met landarbeid en spinwerk de eigen kost te verdienen, zodat zij niet meer afhankelijk zijn van liefdadigheid. Arme gezinnen, bedelaars en zwervers kunnen gaan werken in één van de zeven Koloniën van Weldadigheid. Oorspronkelijk zijn vier daarvan voor armen die vrijwillig voor het Koloniebestaan kiezen. De onvrije koloniën zijn grote en dichtbevolkte gestichten, waarin men in feite een gevangene is.

De Kolonie Veenhuizen start in 1823, het is de grootste kolonie met drie gestichten. Het is een onvrije kolonie waar gezinnen, wezen, bedelaars en landlopers onder 24-uurs bewaking verblijven. Zij worden door de vele plaatselijke afdelingen van de Maatschappij van Weldadigheid vanuit tientallen grotere plaatsen in Nederland opgezonden. In 1859 worden de gestichten overgenomen door de staat en vanaf 1869 worden weeskinderen weer ondergebracht in weeshuizen. Vanaf 1875 vallen de gestichten onder het ministerie van Justitie en komt meer en meer de nadruk te liggen op Veenhuizen als strafinrichting.

Het Nederlands Wetboek van Strafrecht van 1886 regelt de bestraffing van landloperij en bedelarij. De gestichten van Veenhuizen krijgen dan de functie van Rijkswerkinrichting.

Op het eind van de negentiende eeuw krijgt men steeds meer oog voor de individuele lichaamskenmerken van mensen en de mogelijkheid van het meten en analyseren daarvan en ziet men hierin mogelijkheden om misdadigers te herkennen. Net als elders in Europa worden daarom ook in Veenhuizen foto’s van de ‘verpleegden’ gemaakt en worden hun lichaamskenmerken beschreven. Deze signalementskaarten zijn bewaard. Exemplarisch neem ik hier de wegens landloperij veroordeelde Bartholomeus Jutte uit Rotterdam.


Bartholomeus Jutte wordt op 8 december 1850 in de Peperstraat 5-215 te Rotterdam geboren als vierde kind en zoon van de smid, eigenlijk smidsknecht Jacobus Johannes Marinus Jutte en zijn vrouw Maria Aleydis Strous.1Stadsarchief Rotterdam, BS Rotterdam G 1850, akte 3247 (e-017). Na hem volgen nog zeven kinderen, waarvan er slechts één niet binnen twee maanden overlijdt. In 1862 verhuist het gezin naar Delfshaven2Stadsarchief Rotterdam, BR Rotterdam 1850-1862, wijk 5 blad 122 om nog geen jaar later weer terug te keren naar Rotterdam3Stadsarchief Rotterdam, BR Delfshaven 1859-1869, blad 923. Hier komen ze weer terug in hun oude buurt4Stadsarchief Rotterdam, BR Rotterdam 1860-1880, wijk 5 blad 1511, waar ook zijn moeder als werkster voor extra inkomsten moet zorgen. Zelf wordt Bartholomeus mandenmaker.

Bij het bereiken van de 19-jarige leeftijd wordt hij ingeschreven voor de Nationale Militie. Vanwege broederdienst, hij heeft drie oudere broers, wordt hij vrijgesteld5Stadsarchief Rotterdam, Militaire Zaken, Lotingsregister 1870, nummer 151.

Vlakbij hun huis in de Peperstraat te Rotterdam woont Lena Gutlich in de Zandstraat. Ze is ruim acht jaren ouder dan Bartholomeus en woont al jaren samen met haar moeder en broer in bij het gezin van haar zwager. Haar vader is overleden toe ze vijf jaar was en haar moeder verdient wat bij als mutsenwasser. Lena zelf wordt nooit met een beroep vermeld. Als ze 32 jaar is raakt ze ongehuwd in verwachting, het is onduidelijk of Bartholomeus de vader is. In ieder geval trouwen ze samen op 6 januari 18756Stadsarchief Rotterdam, BS Rotterdam H 1875, akte 4 (a-003v)., achttien dagen vóór de geboorte van het kind dat Alida Maria wordt genoemd en vernoemd is naar de moeder van Bartholomeus7Stadsarchief Rotterdam, BS Rotterdam G 1875, akte 375 (a-064).. Nog geen half jaar later overlijdt hun dochter en blijft het huwelijk verder kinderloos. Bartholomeus en Lena blijven in de Peperstraat wonen8Stadsarchief Rotterdam, BR Rotterdam 1880-1900, C-12 blad 177, totdat Lena op 11 juli 1897 overlijdt9Stadsarchief Rotterdam, BS Rotterdam O 1897, akte 2999 (c-092v)..

Dan zijn we Bartholomeus even kwijt. In 1900 wordt hij in Rotterdam ambtshalve uitgeschreven. Vermoedelijk is hij kort na het overlijden van zijn vrouw vertrokken naar Den Haag. Zijn signalementskaart in Veenhuizen is immers gemaakt op 23 februari 1898 en hij is daar terecht gekomen wegens landloperij in ‘s-Gravenhage. Met heel korte tussenposen verblijft hij de volgende 16 jaar in één van de gestichten van Veenhuizen. Waarschijnlijk is hij in 1898 drie jaren in Veenhuizen 1 geïnterneerd en in februari 1901 weer vrijgekomen. Lang heeft hij van zijn vrijheid niet kunnen genieten, op 22 juli 1901 wordt hij in Den Bosch opgepakt. Hij wordt aangetroffen, rondzwervende zonder middelen van bestaan … en dat bij fouillering bleek, dat de beklaagde toen niets van waarde in zijn bezit had. De Arrondissements-Rechtbank te ‘s-Hertogenbosch constateert op 29 juli 1901 dat de beklaagde tot werken in staat is en krachtens het Wetboek van Strafrecht schuldig is aan landloperij. Vrij standaard wordt hij veroordeeld tot een hechtenis van twee dagen en daarna tot plaatsing in een Rijkswerkinrichting voor de tijd van drie jaren.10BHIC, Criminele vonnissen, Strafvonnissen ‘s-Hertogenbosch (24.370) rol 19

Gevangenismuseum, Veenhuizen 2.

Na het uitzitten van zijn straf keert Bartholomeus terug naar Rotterdam en wordt op 17 augustus 1904 in het alleenstaandenregister ingeschreven als los werkman, verblijvend aan de Klein Wagenstraat 2511Stadsarchief Rotterdam, BR Rotterdam 1880-1910, alleenstaanden D-34 blad 71. Op 8 oktober van dat jaar wordt hij echter weer uitgeschreven naar gesticht 1 van Veenhuizen in de gemeente Norg. Op 14 september 1904 is hij weer opgepakt in Den Bosch en opnieuw wegens landloperij veroordeeld tot twee dagen hechtenis en drie jaren Rijkswerkinrichting12BHIC, Criminele vonnissen, Strafvonnissen ‘s-Hertogenbosch (24.407) rol 172. Zijn verblijf hierna is niet bekend, maar … hij moet begin 1908 voor de vierde keer veoordeeld zijn. Op 9 januari 1911 wordt hij vanuit Veenhuizen 2 weer in Rotterdam ingeschreven om vervolgens op 22 april weer naar Veenhuizen te gaan13Stadsarchief Rotterdam, Gezinskaarten Rotterdam 1880-1940, Bartholomeus Jutte. Op 17 september 1914 komt hij definitief naar Rotterdam terug, na in totaal vijf veroordelingen en vijftien jaar ‘werkkamp’ wegens armoede. Hij wordt geregistreerd in het Stedelijk Armenhuis op de Oostervantstraat14Stadsarchief Rotterdam, Gezinskaarten Rotterdam 1880-1940, Bartholomeus Jutte, al komen we hem ook nog op andere adressen tegen.

Prentbriefkaarten verzameld door het Stadsarchief Rotterdam, Het stedelijk Armhuis aan de Oostervantstraat, circa 1910.

In 1915 sterft zijn moeder op 91-jarige leeftijd, maar het is de vraag of hij al die tijd nog contact met zijn familie heeft gehad. Zelf wordt Bartholomeus 78 jaar en overlijdt hij op 22 februari 1929 in Rotterdam15Stadsarchief Rotterdam, BS Rotterdam O 1929, akte 1113 (a-094).